8 Wat bepaalt de wet voor de goederen van geregistreerde en niet-geregistreerde partners?
Met Wet 3719/2008 is het concept van een „vrije partnerschapsovereenkomst” ontstaan, die mag worden gesloten tussen volwassen heteroseksuelen. In de artikelen 1 tot en met 13 van de wet worden de voorwaarden en formaliteiten vastgesteld voor het opstellen en beëindigen van een dergelijke samenwoningsovereenkomst en worden tevens de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners en zaken als onderhoud en ouderlijke zorg geregeld. Tevens zijn hier de erfrechten opgenomen die voortvloeien uit een dergelijke overeenkomst. Dergelijke overeenkomsten moeten worden opgesteld in de vorm van een authentieke akte.
In artikel 6 van die wet staan de volgende keuzes vermeld:
- 1. indien de partners geen speciale bepaling opnemen in de samenwoningsovereenkomst, blijven zij gedurende de duur van de overeenkomst vallen onder het stelsel van scheiding van goederen, zowel voor goederen die zijn verworven vóór het aangaan van de overeenkomst als voor de goederen die worden verworven tijdens de overeenkomst, of
- 2. de partners kunnen in de samenwoningsovereenkomst overeenkomen dat in de toekomst te verwerven goederen tijdens de periode dat de overeenkomst van kracht is, in feite tot hen beiden in gelijk aandeel behoren, of
- 3. de partners kunnen in de overeenkomst opnemen dat, indien de overeenkomst wordt beëindigd, elk van beide partijen een vordering heeft op de andere partij voor de goederen die zijn verworven gedurende de tijd dat de overeenkomst van kracht was indien hij/zij heeft bijgedragen aan de verwerving ervan. Deze vordering komt niet toe aan de erfgenamen van de begunstigde noch kan deze aan hen worden toegewezen of door hen worden geërfd. Deze vordering ligt bij de erfgenamen van de schuldenaar. De vordering vervalt twee jaar na de beëindiging van de overeenkomst.
Met betrekking tot de erfenis van de langstlevende partner, hetzij op basis van een testament, hetzij op basis van de bepalingen van toepassing wanneer er geen testament werd opgesteld, staat in artikel 11 (een bepaling van dwingend recht) dat:
- wanneer de samenwoningsovereenkomst wordt ontbonden door het overlijden van een partner, de langstlevende partner een erfrecht heeft bij het ontbreken van een testament op een zesde deel van de nalatenschap indien er kinderen zijn, een derde deel indien er erfgenamen in een andere graad zijn en op de gehele nalatenschap van de overledene indien er geen erfgenamen kunnen worden benoemd als gevolg van het ontbreken van een testament.
- Niettegenstaande de bepalingen van de overledene in zijn/haar testament heeft de langstlevende partner recht op zijn/haar voorbehouden erfdeel / legitieme portie van het vermogen dat de helft bedraagt van het deel van de nalatenschap waarvoor geen testament is opgesteld.
- 4. Er zijn geen bepalingen waarin de vermogensrechtelijke betrekkingen worden geregeld in geval van niet-geregistreerde partnerschappen.